HET MAG PIJN DOEN
Hoe verhoudt een beeldend kunstenaar zich tot een omgeving ? Hij kan erin wonen – dan noemen we die plek een huis. Hij kan ze naar zijn hand zetten en transformeren tot een kunstwerk, ze naar eigen goeddunken inrichten of er elementen uit overnemen. In zijn verbeelding is immers alles mogelijk. De ruimte die hij afbeeldt of oproept kan filmisch zijn – dan is zij de evocatie van het decor waarin een intrige zich afspeelt – of uitsluitend in zijn herinnering bestaan, als de plaats die hem zag opgroeien. En is ook het witte blad van de tekenaar geen ruimte die moet ingenomen worden, door vormen uit te kiezen en te beslissen hoe ze in het vlak worden geschikt ? Een ruimte kan voor de kunstenaar net zo goed een volume zijn dat een bepaalde plaats inneemt: de afmetingen en de grenzen van zijn sculptuur of installatie. Tenslotte is ook de galerie waarin het werk wordt bekeken een oord dat hij zich mag toe-eigenen. Het is immers een van de plekken die bepalen hoe wij het werk zien en ervaren. Wie een ruimte betreedt kan een soort van ongemak voelen. Ergernis. Iets als angst of beklemming. Herkenning ook. Afkeer. Opluchting. Wat huiselijk oogt (of wil zijn) is lang niet altijd gezellig, want in onze banale interieurs hangt vaak een moeilijk te bevatten onbehagen. Is het hoe de kamer klinkt ? De geur die er hangt ? Heeft het patina van de tijd vertrouwde en verrassende voorwerpen opgeladen met emoties ? Wat maakt een interieur herkenbaar, en wanneer precies gaan wij het ervaren als unheimlich, surreëel, spannend, tragisch of ronduit belachelijk, als een beeld uit een absurde film ? Een tekenaar kan een bestaande of fictieve ruimte oproepen door ze aan het papier of aan een geprepareerd paneeltje toe te vertrouwen. Dan bepaalt hij het beeldkader vanuit de honderden omgevingen die hij eerder heeft gezien en gedroomd – van het ouderlijke huis tot de veranda waar Spilliaert zijn beste schilderijen heeft gemaakt en de nachtmerries die Hitchcock regisseerde. De getekende ruimte hoeft niet echt of af te zijn. Het licht mag er rondwaren en de vormen doen uitlopen, hallucinaties veroorzaken. Zo bouwt Stefan Serneels (°1968) geduldig aan zijn oeuvre in zwartwit, dat langzaam opschuift richting abstractie. Elk van zijn tekeningen in gewassen Oost-Indische inkt of potlood zou onaf kunnen zijn; op een gegeven moment heeft de tekenaar ze ontregeld. In krassen en sporen klinkt ongeduld en onrust door, verzet tegen het al te esthetische object. De huiskamer is ook het basiselement waarmee Anton Cotteleer (°1974) aan de slag gaat. Hij houdt fragmenten over die duidelijk refereren aan objecten of meubelstukken; daarmee onderzoekt hij hoe de menselijke gestalte zich tegenover zijn alledaagse biotoop verhoudt. Het vertrekpunt is altijd een ‘ongemakkelijke omgeving’ – zeg maar de stereotiepe Vlaamse huiskamer zoals ze geïncarneerd wordt in de spullen die kringloopwinkelgewijs een tweede leven krijgen. Cotteleer haalt er motieven uit, die hij ruimtelijk uitwerkt in diverse en uitermate aanraakbare materialen. Zo ontstaan al even onbehaaglijke sculpturen, die de kunstenaar weleens terugbrengt naar het interieur waaruit ze zijn voortgekomen, om ze daar op te stellen en te fotograferen – als objecten tot de tweede macht. Kijk maar: altijd doet het een beetje pijn. Eric Min, oktober 2017 |